Leer improviseren. 2004-2005.
Les 03: harmonie in groepen van drie akkoorden.
De harmonie verandert doorlopend, maar verblijft daarbij langere of
kortere tijd binnen een gebied van drie akkoorden, een toonaard.
Omdat in een muziekstuk diverse keren een andere toonaard kan
worden aangedaan, noem ik hen lopende toonaarden. Daarmee
onderscheid ik hen van de begintoonaard, zoals die in bladmuziek
wordt aangeduid d.m.v. de voortekening (kruizen en mollen aan het
begin van een notenbalk).
Dat denken in groepjes van 3 akkoorden is erg belangrijk en wordt in
de muziekwereld van oudsher al gedaan, alleen wordt het meestal niet
zo verwoord. De drie akkoorden zal ik hoofdakkoorden noemen. Ze
worden aangeduid met grondakkoord (of finalis), dominantakkoord
en subdominantakkoord. Omdat die woorden zo lang zijn worden ze
ook vaak aangeduid met I, IV en V (in toonaard C zijn de
hoofdakkoorden C, F en G en de grondtonen daarvan zijn c, f en g, die
liggen op de 1e, de 4e en de 5e plaats van de toonladder van C, de witte
toetsen).
Het dominantakkoord wordt in de praktijk meestal gespeeld als
septimeakkoord en dan aangeduid als dominantseptimeakkoord. (De
spelling van het septimeakkoord is deels een latinisme en deels niet; ik
had liever septiemakkoord of septimeaccoord gezien). Dat kan omdat
van het dominantakkoord de septimetoon (een hele toon onder de
grondtoon) tot de toonladder behoort, wat niet het geval is bij de
septimetonen van de andere twee hoofdakkoorden (de tonen van de
hoofdakkoorden op een rijtje vormen de toonladder).
Het overgaan van de ene toonaard naar de andere heet moduleren en is
een belangrijk moment in de harmonische stroom. Zorg ervoor dat je
niet precies op zo'n moment hapert. Het zijn extra gevaarlijke
momenten omdat ze een climax vormen en bovendien lastiger zijn dan de
stroom binnen een toonaard.
Begintoonaard G en een climax met lopende toonaard Am.
Bij een akkoordenschema wordt nooit de verdeling in die toonaarden
aangeduid. Je moet maar aanvoelen waar de modulaties zijn en in welke
lopende toonaard je op een bepaald ogenblik zit. Voor improviseren is
dat onvoldoende, want je moet weten welke toonladder op een bepaald
moment geldt, omdat je anders niet weet waar de toonladdertonen en
de laddervreemde tonen zitten.
Eigenlijk is dit denken en werken in groepjes van 3 akkoorden, dus in
toonaarden, respectievelijk in toonladders, de basis waarop deze cursus
is gebaseerd. Het is ook daarom dat ik adviseer om eerst muziek te
maken in de toonaard C, dus met slechts de akkoorden C, F en G(7),
opdat goed duidelijk wordt wat een toonaard inhoudt en wat de invloed
is van laddervreemde en laddereigen tonen op een melodie.
Zodra je gaat werken met akkoordenschema's die zich door diverse
toonaarden heen bewegen, is het nuttig om die toonaarden erbij te
zetten. Na verloop van tijd ga je die modulaties automatisch herkennen,
als je steeds van dezelfde begintoonaard uitgaat. In een bepaalde
toonaard heeft iedere toon een eigen gevoelswaarde. Het is handig om
laddervreemde tonen als verraderlijk te beschouwen. Bijvoorbeeld:
In het akkoordenschema C D7 G7 is de begintoonaard C met als
toonladder c d e f g a b. Tijdens D7 moduleert de harmonie naar de
lopende toonaard G met als ladder g a b c d e f#. Toon f is nu
laddervreemd. Hij is verraderlijk, omdat hij net tevoren laddereigen was
(tijdens toonaard C), zodat je hem gauw verkeerd kunt interpreteren (vals).
1e voorbeeld heeft melodietoon f# tijdens D7,
2e voorbeeld f.
Eigenlijk is het ingewikkelder, want de plaats van de toonaard in het
akkoordenschema heeft ook nog invloed op de andere karakters van de
melodietoon. Dit is te horen door in het vorige voorbeeld toon es te nemen.
Die heeft tijdens toonaard C een jazzy effect, maar heeft dat
(na begintoonaard C) ook tijdens toonaard G.
Toon es jazzy in C, maar ook in G (tijdens D7)
Tijdens toonaard G
zouden we verwachten dat de toon bes het jazzy effect zou geven.
Nou, dat doet hij ook naast es, maar met een andere gevoelswaarde.
Toon bes is tijdens D7 ook jazzy,
maar anders dan es.
HUISWERK:
Improviseer volgens het huiswerk van les 01 tot 04 van
het vorig jaar. Breng liederen waarop je improviseert terug tot één
begintoonaard. C is overzichtelijk, G soms gemakkelijker te grijpen.
Probeer de eerste jaren niet in verschillende begintoonaarden te spelen.
<< Startpagina / Index van de cursus / Volgende pagina >